Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.032s
bewegen; zich bewegen — mover; mover-se; mexer-se[ClasseHyper.]
remuer le corps (fr)[Classe]
beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing — deslocamento, movimento, traslado - motoriek, voortbewegen, voortbeweging — locomoção - motoriek — locomoção, motricidade - actie, beweging — movimento - change of location, travel (en) - reiziger — turista, viajante - mover (en) - bewegings- — locomotivo[Dérivé]
stay in place (en)[Ant.]
in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren — circular, constar, espalhar - carry (en) - behoedzaam dragen — ajeitar - whish (en) - nadar - swap (en) - seek (en) - ganir - fly (en) - andar, ir, viajar - come (en) - rondspoken - viagem - overtrekken, overvliegen — atravessar, sobrevoar - andar, ir, viagem, viajar - gaan — dirigir-se, ir - do (en) - raft (en) - omgaan, op de been — mover-se - repair, resort (en) - kruisen — atravessar, cruzar, deslocar-se - bereizen — andar, ir, viajar - halen, komen — ir, vir - omheengaan, omzeilen — contornar - trundle (en) - push (en) - travel purposefully (en) - wapperen, zich buigen, zich krommen — girar, ondular - afdwalen, dolen, dwalen, landlopen, omzwerven, ronddolen, ronddwalen, rondtrekken, rondzwerven, trekken, zwalken, zwerven — correr terras, eerrar, errar, transmigrar, vadiar, vagabundear, vagar, vaguear - in . lopen — andar, caminhar - kronkelen, meanderen, slingeren, zich slingeren — ir, serpear, serpentear, vagar - sprinten, spurten - zich wurmen — andar em camera lenta, arrastar-se, arrojar-se, mover-se em camera lenta, rastejar, rastejar-se, serpear, trepar - zich verdringen — engalfinhar-se - glijden, schuiven — deslizar, escorregar, resvalar - rollen — rodar - scheren — deslizar, escorregar - kaatsen, ketsen, stuiten, stuiteren — saltar - voar - aan de oppervlakte drijven, afdrijven, bovendrijven, dobberen, drijven, hangen, meedrijven, opstuiven, stuiven, zweven — flutuar, nadar, vagar - play (en) - dobberen, drijven, zwemmen — nadar - gaan, lopen, treden, wandelen — andar, andar,caminhar, caminhar, ir - afslaan, draaien, een bocht maken, indraaien, keren, omdraaien, omkeren, omleggen, omwenden — seguir a bifurcação, virar - omreizen - slice into, slice through (en) - afdwalen, bedekken, loslopen, meedrijven, verdolen, verdwalen — errar, extraviar-se, ser levado, vagar - run (en) - afstappen, banjeren, stappen, stiefelen — andar, caminhar - berijden, per auto reizen — viajar de carro - rijden — andar, rodar - skiën — esquiar - vliegen — voar - stomen — deslocar-se a vapor, mover-se a vapor - taxiën — rolar na pista - ferry (en) - beklimmen, berijden, rijden — andar, ir, montar, subir, viajar - prance (en) - overzwemmen, zwemmen — boiar, nadar - klimmen, omhooggaan, omhoogkomen, opgaan, opkomen, optrekken, opvaren, stijgen — ascender, subir - levantar-se, subir - afdalen, afgaan, bliksemen, dalen, donderen, donderstralen, duvelen, flikkeren, kletteren, kukelen, lazeren, mieteren, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, vallen, zakken — baixar, descer, pousar - fall, freefall (en) - zigzaggen — ziguezaguear - achternarijden, narijden, volgen — seguir - aflopen op, avanceren, doorlopen, doormarcheren, oprukken, toelopen op, voortgaan, voortschrijden, voorttrekken, vooruitgaan, zich voortbewegen — adiantar, andiantar, ganhar terreno - achteruitgaan, achteruitlopen, achteruitschuiven, achteruitstappen, achteruitwijken, intrekken, terugtrekken, terugwijken, wegtrekken, zich terugtrekken — andar, decair, recuar, retirar-se, retroceder, sumir, voltar atrás - retrograde (en) - continueren, doorlopen, gecontinueerd, vervolgen, voortbouwen, voortgezet, voortzetten — adiantar-se, avançar, ir, progredir, prosseguir, seguir - achteruit doen gaan, achteruitgaan, achteruitrijden, achteruitwijken, terugkrabbelen — recuar - zwenken — filmar, girar em movimento panorâmico - achternarijden, nakomen, narijden, volgen — seguir - voorafgaan, voorafgaan aan, voorgaan, vooruitgaan — à frente ir, anteceder - aangaan achter, achternagaan, achternalopen, achternarijden, achterna zitten, achtervolgen, dekken, het spoor volgen van, opdrijven, schaduwen, volgen — correr atrás, perseguir, rastejar, seguir, seguir o rasto de - inrukken, teruggaan, terugkeren, terugkomen, terugkomen op, teruglopen, terugsturen, weeromkomen — devolver, regressar, retornar, voltar - derailleren, ontsporen, uit het spoor raken — descarrilar, descarrilhar - zwermen - begeleiden, escorteren, geleiden, meegaan, meegaan met, meekomen met, meelopen met, meereizen, meetrekken, meevaren, vergezellen — acompanhar, seguir - billow (en) - circuleren — circular - cirkelen, omcirkelen — circular - angle (en) - atravessar - langskomen, langsrijden, passeren, voorbijgaan, voorbijkomen, voorbijlopen, voorbijrijden, voorbijvaren — ir, passar de largo, passar por - acelerar, apressar, apressar-se, despachar-se - te snel rijden — conduzir com excesso de velocidade - zoom (en) - drive (en) - afstuiven, doorsnellen, doorvliegen, ijlen, jakkeren, koersen, racen, razen, reppen, snellen, spoeden, stormen, storten, stuiven, vliegen, voorbij flitsen, zoeven — andar a toda a pressa, apressar, ir, voar - afsjouwen, afsukkelen, slepen, strompelen — arrastar-se - shuttle (en) - hiss, whoosh (en) - wippen - crossen, pezen, racen, scheuren, sjezen, voortdaveren — disparar, fiar, ir na mecha - circuit (en) - lance (en) - omlopen, omtrekken, rondgaan - voortplanten - draw (en) - overstappen - swash (en) - harddraven — andar, caminhar, passear - begaan, betreden, stappen, trappen — andar, pisar - andar - suizen - zich afscheiden, zich terugtrekken — andar - fluiten, zoeven — assobiar, silvar, zunir - island hop (en) - abrir caminho, sulcar - slingeren — cambalear - joeirar, peneirar - fall (en) - drag (en) - run (en) - bang (en) - precess (en) - andar, ir, viajar - rijden — andar, ir, viajar - snowshoe (en) - beetle (en) - pull (en) - nadar - tram (en) - caravan (en)[Spéc.]
mouvant (fr)[QuiEst]
motilité (fr)[Nominalisation]
beweging, omzetting, stroming, translocatie, transpositie, verplaatsing — deslocamento, movimento, traslado - motoriek, voortbewegen, voortbeweging — locomoção - motoriek — locomoção, motricidade - actie, beweging — movimento - change of location, travel (en) - reiziger — turista, viajante - mover (en) - daar gaat 'ie — vamos a isto - bewegings- — locomotivo[Dérivé]
doorreizen, op trektocht gaan, reizen, rondreizen, rondtrekken, toeren, trekken — viajar[Cause]
bijsturen, stevenen, sturen — direcionar, dirigir, esterçar, gerir, governar - bereiken, komen tot, raken, uitkomen op, uitlopen op — alcançar, chegar, chegar a - verzuimen — faltar - bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten — deslocar, mover, remover[Domaine]
verhuizen, vertrekken — mudar de casa, sair - beklauteren, beklimmen, bestijgen, klimmen, klimmen in, klimmen op, omhooggaan, omhoogklimmen, opklimmen, opstijgen, stijgen — subir, trepar - neergaan, ondergaan, ondergang, zinken — afundar-se, colocar-se, descer, pôr-se - afzakken, kelderen, neergaan, ondergaan, zakken, zinken — afundar, afundar-se - doorkomen, ertussen liggen, omgaan, omkomen, slijten, verglijden, verlopen, verstrijken, vervlieden, vervliegen, vlieden, vliegen, voorbijgaan, voorbijglijden — decorrer, expirar, ir, passar[Analogie]
stay in place (en)[Ant.]
andar (v.) • bewegen (v.) • caminhar (v.) • deslocar-se (v.) • doorreizen (v.) • gaan • ir (v.) • koersen (v. trans.) • tijgen (v.) • voortbewegen (v. trans.)
-