Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.063s
actie, daad, handeling, verrichting — čin, djelo - actie, aktie, handeling, rechtshandeling, verrichting — akcija - koers, loop, manier — kurs, smjer, tijek, tijek zbivanja - performance (en) - fait accompli, voldongen feit - besef, bewustwording, vervulling, verwezenlijking — ostvarenje, realizacija - bevrediging, satisfactie, vervulling — ostvarenje, postignuce - attainment (en) - bewust, doelbewust, doelgericht, expres, gericht, met opzet, met voorbedachte rade, moedwillig, opzettelijk, uit moedwil, vrijwillig, welbewust, weloverwogen — namjerno - concretisering, effectuering, implementatie, implementering, opbouw, prestatie, realisatie, realisering, tenuitvoerlegging, totstandbrenging, totstandkoming, uitvoer, uitvoering, verwerkelijking, verwezenlijking, volbrenging — predstavljanje - consolideren, sterker worden — skrutiti, učvrstiti, zgusnuti - maatregel, pas, sprong, stap, voetstap — mjera - build up, develop (en) - aanwakkeren, activeren, opwekken, opwinden, prikkelen, prikkelend — aktivirati - corrigeren, rechtzetten, verbeteren — ispraviti - abuse, misuse, pervert (en) - beredderen, beter maken, corrigeren, gladstrijken, rechtzetten, redderen, verbeteren — ispraviti, popravljati, ukazati na pogrešku - slotwerk, zwanenzang, zwanezang — labuđi pjev - bedwingen, begrenzen, beperken, indammen, inkrimpen, inperken, limiteren, terugdringen — ograničiti, omeđiti, postaviti granicu - afbakenen, afgrenzen, afpalen, afperken, afzetten, bebakenen, demarqueren, omschrijven, uitzetten — ograničiti - bevriezen, blokkeren, immobiliseren, inactiveren - gewennen, wennen — priviknuti se - make, make up (en) - als feuilleton publiceren, als serie publiceren - tooien - aanpassen, stemmen - doorbijten, doordouwen, doorzetten, standhouden, volharden, volhouden — biti uporan, ne popuštati, ustrajati - afsluiten, beëindigen, besluiten, eindigen, ophouden, stoppen, termineren — prekinuti, svršiti, završiti - onderdrukken — iskorijeniti, ugasiti - persoonlijk opvatten - actief, activiteit, aktiviteit, bedrijvigheid, bezigheid, drukte, occupatie, werking, werkzaamheden, werkzaamheid — slobodna aktivnost - compliceren - operatie - aangorden, gereedmaken, installeren, instrueren, klaarmaken, opmaken, prepareren, voorbereiden, warmdraaien - leefpatroon, leefwijze, levenspatroon, levenswijs, levenswijze, weg — način života, put, putanja - diversifiëren - aanvullen, bijladen, bijvullen, dempen, dichtgooien, navullen, opstoppen, opvullen, plempen, toegooien, volgieten, vol maken, volpompen, volschenken, vullen — napuniti do kraja - afbouwen, afdoen, afhandelen, afwerken, afwikkelen, definitief regelen — dati konačan oblik, finalizirati - in overeenstemming brengen - afstemmen, harmoniëren, in harmonie brengen - aftimmeren, opdweilen, verzetten — dovršiti, obaviti - behandelen, bewerken — obraditi, obrađivati - opschonen, schonen - vereeuwigen — ovjekovječiti - arbeid, emplooi, werk — posao, proizvod, rad, radno mjesto, rezultat rada, zadaća, zadatak, zaposlenje - bediening, procedure, werking, werkwijze — u tijeku - service (en) - geploeter, gezwoeg, Labour - inspanning, krachtsinspanning, uitoefening — napor, naprezanje - handenarbeid, handwerk, mankracht, menskracht - door de vingers zien, nalaten, ontgaan, over het hoofd zien, overslaan, overspringen, skippen, vergeten, voorbijzien — previdjeti, zanemariti - buitensluiten, uitgesloten, uitsluiten, uitzonderen, weglaten — isključiti, ispustiti, izostaviti, izuzeti - afperken, constitueren, vastleggen - aanvaarden, accepteren, doorslikken, nemen, pikken, slikken, vreten — gutati - arbeid, corvee, job, karwei, klus, taak, werk, werklast, werkstuk — kućni posao - emplooi, functie, rol - ligging - wensen, willen — htjeti, željeti - aanstellingsbrief, benoeming, benoemingsbrief, boodschap, missie, zending - boodschap, missie, opdracht — misija, obaviti nešto, obaviti sitan zadatak, ostvariti cilj, zadaća - erin laten lopen — uzrokovati neuspjeh - inspanning, krachtsinspanning, poging, try — napor, nastojanje, pokušaj, potez, trud, zgoditak - give (en) - arbeidskrachten, expeditie, lijkbezorging, onderneming, opdracht, opgaaf, opgave, project, taak, uitvaartverzorging, werklast — radna snaga - afstrepen, doorhalen, doorstrepen, schrappen, uitschrijven, wegstrepen — precrtati, prekrižiti s popisa - mijden, ontwijken, vermijden — izbjegavati - loochenen, ontkennen, verloochenen, verzaken - aanbevelen, bekleden, bevelen, heiligen, inzetten, toevertrouwen, toewijden, verbinden, wijden — posvetiti se, posvetiti se nečemu - door de vingers zien, een oogje dichtknijpen voor, ekskuseren, excuseren, vergeven, vergoelijken, verontschuldigen, verschonen — ispričati, oprostiti, zaboraviti - military mission, mission (en) - bestendiging, hervatting, vervolgblad, voortzetting — nastavljanje - reduplicatie, verdubbeling - bereidingswijze, procedure, proces, receptuur, verwerking, werkwijze - transvestie, transvestitisme, travestie - lavagem de dinheiro (pt) - actie - give, pay (en) - abandonneren, loslaten, opgeven, prijsgeven, terzijde geschoven worden, uitval, uitvallen, verlaten — propasti - adm., administratie, regulatie - meester worden, overwinnen, overzwemmen, temmen, verwerken — prijeći, svladati - voorbereiding — pripremiti se, spremanje, učenje - beperking - beschermen, beveiligen, indekken — očuvati, osigurati, zaštititi - doen en laten, gedrag, gedraging, houding, optreden, procesvoering — djela, način ponašanja, ponašanje, učinjene stvari, upravljanje, vladanje, vodstvo - beantwoorden aan, verzadigen — zadovoljiti - abstineren, desisteren, onthouden, zich onthouden — apstinirati - opzettelijk — namjeran - bijeenbrengen, bijeengaren, bijeenkrijgen, bijeenrapen, collectioneren, lezen, paren, rapen, samenbrengen, samenkrimpen, sparen, verenigen, vergaderen, vergaren, verkrampen, verzamelen, zich samentrekken — dobivati, skupljati - binnengaan, inleiden — ući, ulaziti - afrukken, aftrekken, bevlekken, bevredigen, geilpompen, masturberen, onaneren, rukken, zichzelf bevredigen - bear, carry, hold (en) - introduce (en) - maken - proširit se, stasati - als eerste doen — predvoditi, uvoditi - bewerkstelligen, teweegbrengen, veroorzaken — izazvati podsmijeh, uzrokovati - instellen, oprichten — osnovati, utemeljiti - bewerken - spelen - opzetten, spelen — svirati - acteren, optreden, spelen, uitspelen — glumiti, predstavljati - concerteren, musiceren, spelen - kweken, planten, telen, verbouwen - compartimenteren, delen, onderverdelen, scheiden, splitsen, subcategoriseren, verdelen — podijeliti u grupe - blootstellen, onderwerpen - constitueren, grondvesten, instellen, institueren, oprichten, stichten, vestigen - bezighouden, dienen, doen, functioneren, occuperen, opereren, ophouden, werken — raditi - opstoken — čačkati, ložiti - beproeven, pogen, trachten, uitproberen, zien, zoeken — iskušavati, ispitati, ispitivati, isprobavati, kušati, nastojati, pokušaj, pokušati - beproeven, mikken, nastreven, ogen, streven, trachten — nastojati - aanhouden, een andere keer uitstellen tot, opschuiven, uitnodiging voor een ander moment, uitstellen, verdagen, verschuiven, vertraagd, vertragen, verzetten — ljubazno odbiti poziv ili ponudu, odgoditi, odlagati, odložiti - het voorbeeld volgen, naspelen — slijediti primjer - aanhouden, continueren, cultiveren, doorbijten, doordouwen, doordrammen, doordrijven, doorgaan, doorgaan met, doorlopen, doorzetten, houden, lopen, onderhouden, standhouden, verdergaan, verder gaan, volhouden, voortduren, voortgaan met, voortzetten, vorderen — nastaviti, nastaviti s radom, nastavljati, nositi, produljiti, u hodu - doorgaan met - behavioral, behavioural (en) - operationeel — operativan, u funkciji - creatie, schepping, werk, werkstuk - willekeur, wilsuiting — volja, želja - keer, maal - advent[Domaine]
-