Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.016s
concretiseren, invullen - doorhebben — caer en la cuenta, caer en la cuenta de algo, comprender, entender - ervaren, leven - vergeten, zich vergeten — dejar, dejarse, olvidar, olvidarse, perder el control - gelijkstellen — identificar - knobbelen, napluizen, navlooien, op het idee komen, oplossen, uitdenken, uitdokteren, uitkienen, uitknobbelen, uitmikken, uitpluizen, uitplussen, uitpuzzelen, uitvissen, uitvlooien, uitvogelen, uitvorsen, uitzoeken, vorsen, vorsend — comprender, descifrar, desembrollar, discurrir, imaginar, ocurrirle a u.p., resolver, solucionar - analyseren, anatomiseren, ontleden — analizar - taalkundig ontleden — analizar gramaticalmente - categoriseren, categorizeren, indelen, kategoriseren, onderbrengen, rubriceren — categorizar, clasificar - achternarijden, achternazitten, checken, controleren, kontroleren, nachecken, nagaan, nakijken, natrekken, nazien, nazitten, reviseren, verifiëren, zoeken — averiguar, chequear, comprobar, verificar - authentiseren, legaliseren, legitimeren, waarmerken, wettigen — autenticar, autentificar, autentizar, certificar, legalizar - evalueren, koersen, meten, nabespreken, ramen, schatten, waarderen — evaluar, tasar, valorar - verstoffelijken — cosificar, materializar - appreciëren, eerbiedigen, hoogachten, naar waarde schatten, ordenen, rangschikken, respecteren, schikken, structureren, waarderen — apreciar, considerar, estimar, respetar, valorar - schatten, waarderen — tasar, valorar - decide (en) - mikken, nastreven, ogen — aspirar a - bedoelen, menen — pensar, pretender, proponerse, querer decir - van plan zijn — proponerse - aim, calculate, direct (en) - aansluiten, associa aren, associëren, betrekken, combineren, in verband brengen, relateren, schakelen, verbinden — asociar, conectar, enlazar, relacionar, unir, vincular - ascertain (en) - centreren, concentreren, in het midden plaatsen, toeleggen, zijn — centrar, clavar, concentrar, concentrarse en, enfocar, estar concentrado en, fijar - toespitsen — concentrar - berusten, neerleggen, resigneren, schikken, verzoenen — resignarse - afwegen — considerar, examinar, mirar - beraadslagen, doordenken, overwegen, peinzen — considerar, dar vueltas a - argwaan hebben jegens, verdenken — recelar, recelar de, sospechar, sospechar de - behoefte, dienen, hebben, hoeven, moeten, zullen — necesitar, requerir - introspectief, zelfonderzoekend — introspectivo - imagineren, indenken, nagaan, verbeelden, voorstellen — concebir - heet worden, opwinden - enfadarse, indignarse, rabiar - depreciëren, geringschatten, minachten, neerkijken, neerzien, spugen, verachten, verfoeien, versmaden — desdeñar, despreciar, menospreciar, tener en poco - achten, hoogachten, hoogschatten, koesteren, liefhebben — atesorar, querer, valorar - aanbidden, adoreren, dol zijn op, dwepen, verafgoden, vergoddelijken, weglopen — adorar, idolatrar - aanbidden, achten, bewonderen, hoogachten, prijzen, vereren, vrezen, waarderen — apreciar a, estimar, estimar a, respetar, reverenciar, sentir aprecio a, tener aprecio a, venerar - afschrikken, alarmeren, ontstellen, schrik aanjagen, shockeren — alarmar, escandalizar, horrorizar, sobresaltar - nerveus maken, onzeker maken, van streek brengen — acobardar, amilanar, desconcertar, desquiciar, enervar, inquietar, perturbar, trastornar, turbar - die (en) - snakken — morirse de ganas de - afschrikken, intimideren, ontmoedigen — acobardar, asustar, desalentar, desanimar, desmoralizar, espantar, intimidar - woedend maken — encolerizar, enfurecer, exasperar, irritar - binnendringen, donderen, donderjagen, donderstenen, donderstralen, du(i)veljagen, duvelen, duveljagen, dwarszitten, ergeren, etteren, gallen, irriteren, klieren, klooien, kloothannesen, kloten, lastig vallen, lazerstralen, mogen vragen, plagen, rotzooien, sodemieteren, storen, stoten, vallen, vervelen — ¿sería tan amable de...?, agobiar, disturbar, entrometerse, estorbar, fastidiar, importunar, incomodar, irritar, molestar, mortificar, provocar, sacar de quicio a alguien, vejar - beschamen, van zijn stuk brengen — apurar, atolondrar, atortolar, aturdir, aturrullar, azarar, azorar, comprometer, confundir, dejar confuso, dejar confuso a, desconcertar, perturbar, preocupar, turbar - verbijsteren — aturdir, desconcertar - in geldverlegenheid brengen, ontwapenen, verwarren — apenar, avergonzar, confundir, poner en un aprieto, turbar - in de steek laten, teleurstellen, verijdelen — decepcionar, defraudar, fallar - humiliëren, kleineren, omlaaghalen, vernederen, verootmoedigen — apocar, despreciar, humillar, mortificar, rebajar - opgetogen maken — alborozar, embriagar, intoxicar, regocijar - aanmoedigen, bemoedigen, bevorderen, een hart onder de riem steken, moed geven, moed inspreken, toejuichen — acicatear, alegrarse, alentar, animar, dar aliento a, envalentonar, estimular, fomentar, impulsar, infundir ánimo a, promover, reanimarse - abatir, descorazonar - gunnen - begeren, blieven, hongeren, toewensen, verlangen, wensen, willen — anhelar, ansiar, desear, querer - arder - indachtig, zich bewust van — consciente - find (en) - cognitief — cognoscitivo - aandacht, oplettendheid — atención[Domaine]