emigratie, landverhuizing, uitwijking — émigration - immigratie, pascontrole, paspoortcontrole — immigration - degradatie — abjection, humiliation - intellect, intelligentsia — intelligentsia, intelligentzia - doding, het doden, mortificatie — meurtre, mise à mort - eutanasie, euthanasie, levensbeëindiging — euthanasie - doodslag, likwidatie, liquidatie, moord — homicide, meurtre - eliminatie, liquidatie — liquidation, liquidation physique - massacre, massamoord, moordpartij, noodslachting, slachting, slachtpartij — boucherie, carnage, massacre - bloedbad, bloedvergieten — bain de sang, carnage, hécatombe - lynchage - vergiftiging — empoisonnement - asfyxiatie, snik, strangulatie, suffocatie, verstikking, verworging, verwurging, worging, wurging — strangulation - hecatombe — hécatombe - barbaarsheid, barbarisme, bestialiteit, wreedheid — barbarie, barbarisme - straatschenderij, straatterreur, vandalisme, vernielzucht — délinquance, hooliganisme, vandalisme - echtelijk — conjugalement - ongelijk — préjudice, tort - jeugdcriminaliteit — délinquance juvénile - déviance - fauxpas, faux pas, loslippigheid, misstap, pekelzonde, slippertje — indiscrétion, peccadille, vétille - spelbederf — jeu irrégulier - blasfemie, godslastering, heiligschennis, kerkroof — caractère sacrilège, profanation, sacrilège - vervalsing — contrefaçon, falsification - fraude, geknoei, gesjoemel, knoeierij, vervalsing — canular, duperie, fraude, tromperie - affectatie, air, gekunsteldheid, gemaaktheid, houding, onnatuurlijkheid, pose — affectation, simulation, théâtre - inbreuk, overtreding — transgression - campagne, kruistocht, kruisvaart, veldtocht — campagne - feminism, feminisme, vrouwenbeweging, vrouwenorganisatie — féminisme, mouvement féministe - jeugdbeweging, jeugdorganizatie, jeugdvereniging — mouvement de jeunesse - overheersend — dominant, prédominant - hoogste, opperste, overheersend, overwegend — prédominant, prépondérant - migratie, trek, verhuizing, volksverhuizing — émigration, migration - protestactie — action directe - betoging, demonstratie, manifestatie — manifestation - bedrijfsbezetting — work-in - burgerlijke ongehoorzaamheid — désobéissance civile, résistance passive - integratie — déségrégation, intégration - agogie, welzijnswerk — assistance sociale - geweldloosheid — non-violence - genocide, rassenmoord, volkenmoord, volkerenmoord — génocide - moord met beroving — thag, thagî, thug - bataille de Little Big Horn - patriarchaal — patriarcal - matriarchaal — matriarcal - gezien — bien vu - berucht, beruchte, schandelijk — abominable, de mauvaise réputation, infâme, notoire - praktijk — pratique - conventie, patroon, stramien — convention, règle - gewoonten, zeden — coutumes, mœurs, traditions - code de conduite - amour courtois - sociologie — sociologie - criminologie, kriminologie — criminologie - demografie, demologie, ecologie — démographie - penologie — pénologie - caducée - evenement, gebeuren, gebeurtenis, happening — aventure - commencement - formalité - monde - belangengroepering, belangenvereniging, groep van belanghebbenden, pressiegroep — groupe de pression, intérêts - clan, stam — clan, famille - familie, gezin, huisgezin, huishouden, huishouding — famille - eersteklas, kl., klas, klasse, maatschappelijke klasse, stand — classe, classe sociale, classe socio-économique - broederschap, confrérie, confrèrie, corps, studentencorps, studentenvereniging — confraternité, confrérie, confrérie d'étudiants, société - leek, oningewijde — laïcs, profane - arbeidersklasse, Labour, proletariaat — classe laborieuse, classe ouvrière, prolétariat - beroepsbevolking — main-d'œuvre, population active - bas peuple, petit peuple - bourgeoisie, burgerij, burgerstand, middengroep, middenklasse, middenstand — bourgeoisie, classe moyenne - klootjesvolk — petite bourgeoisie - demi-mondaine, demi-monde — demi-monde - monde académique - academie — université - beau-monde, bovenlaag, elite, hogere stand, voorname stand — aristocratie, aristocratique, beau monde, grand monde, haute société - aristocratie, lage adel — aristocratie, gentry, petite noblesse - classe dirigeante - society — élites, fine fleur, haute société - vieille école - demograaf, demografe — démographe - aartsvader, patriarch — chef de ménage - stratification sociale - positie, standing, status — position, prestige, statut - graad, rang — rang, statut - plaats — place, position, situation - prioriteit, voorrang — priorité - importance secondaire - commande - landaard, nationaliteit, staatsburgerschap, volksaard, volkseigen, volkskarakter — nationalité - burgerlijke staat, burgerlijke stand, civiele staat, echtelijke/huwelijkse staat, staat, stand, toestand — état civil, état matrimonial, situation familiale, situation matrimoniale, statut conjugal - echt, echtverbintenis, echtvereniging, hiuwelijk, huwelijk, huwelijksband, huwelijkse staat, matrimonium — mariage - endogamie — endogamie, intermariage - exogamie — exogamie - mariage de raison, nephuwelijk, schijnhuwelijk, verstandshuwelijk — mariage de convenance - monogamie — monogamie - polyandrie, veelmannerij — polyandrie - polygamie, polygynie, veelwijverij — polygamie - théories du contrat social - belang — grandeur, importance - aanzien, prestige — prestige - anonimiteit, naamloosheid — anonymat, anonymat en ligne, anonymie, anonymité - befaamdheid, beroemdheid, faam, glorie, naam, roem, roep, vermaardheid, verm aardheid — bonne réputation, célébrité, gloire, nom, renom, renommée - bekendheid, beroemdheid, faam, naam, renommee, reputatie, roep, vermaardheid — renommée, réputation - bekendheid, beroemdheid, faam, renommee, reputatie, vermaardheid — renommée, réputation - decadentie, dekadentie, teloorgang, verdorvenheid — décadence, dégénérescence[Domaine]