» 

dicionario analógico

глупое или неловкое действие[Classe]

abuis, blunder, fout, misgreep, misslag, misverstand, vergissingошибка[Hyper.]

bousiller (fr)[Nominalisation]

klungelen, verknoeienделать кое– как - aanmodderen, aanrommelen, afgaan, bederven, blameren, er een potje van maken, klungelen, klunzen, knoeien, mispeuteren, opschudden, opzetten, prutsen, rommelen, rotzooien, schutteren, stuntelen, verbroddelen, verbrodden, verbruien, vergallen, verhaspelen, verknallen, verknoeien, verknollen, verpesten, verprutsen, versjteren, verstieren, verziekenвзбивать, испортить, облажаться, распушить - blunderen, een bok schieten, een flater slaan, misdoen, misdrijven, miskleunen, strompelenдать маху, допустить бестактность, допустить промах, натыкаться, опростоволоситься, сморозить глупость - botchy, butcherly, unskillful (en)[Dérivé]

неразбериха, путаница - spectacle (en) - bull (en) - fumble, inépcia (pt) - fluff (en) - blunder, fauxpas, faux pas, misstap, taalfoutоплошность - howler (en) - грубый промах - struikeling, vergissingошибка, подножка - bobble (en)[Spéc.]

klungelen, verknoeienделать кое– как - aanmodderen, aanrommelen, afgaan, bederven, blameren, er een potje van maken, klungelen, klunzen, knoeien, mispeuteren, opschudden, opzetten, prutsen, rommelen, rotzooien, schutteren, stuntelen, verbroddelen, verbrodden, verbruien, vergallen, verhaspelen, verknallen, verknoeien, verknollen, verpesten, verprutsen, versjteren, verstieren, verziekenвзбивать, испортить, облажаться, распушить - blunderen, een bok schieten, een flater slaan, misdoen, misdrijven, miskleunen, strompelenдать маху, допустить бестактность, допустить промах, натыкаться, опростоволоситься, сморозить глупость[Dérivé]

blooper (n.) • blunder (n.m.) • broddelwerk (n. neu.) • domheid (n.f.) • dommigheid (n.f.) • enormiteit (n.) • ezelachtigheid (n.) • flater (n.m.) • flodderwerk (n.) • gebroddel (n.) • gehaspel (n.) • gekloot (n.) • geklungel (n.) • geknoei (n.) • gemier (n.) • gemodder (n.) • gepruts (n.) • gestumper (n.) • giller (n.) • kladwerk (n.) • klungelwerk (n.) • knoeiwerk (n. neu.) • knutselwerk (n.) • lapwerk (n. neu.) • misgreep (n.m.) • miskleun (n.m.) • misser (n.m.) • misslag (n.m.) • prulwerk (n. neu.) • prutswerk (n. neu.) • roffelwerk (n.) • stommigheid (n.f.) • stommiteit (n.f.) • stupiditeit (n.f.) • uitglijder (n.m.) • zeperd (n.) • грубая ошибка (n.) • ляп (n.m.) • ляпсус (n.) • промашка (n.)

-