» 

dicionario analógico

abalo, comoção, emoção, Emoções, sentimentoaandoening, affect, emotie, gemoedsaandoening, gemoedsbeweging, gevoel, gevoelen, ontroering, sentiment - thing (en) - glow (en) - soul, soulfulness (en) - ardor, paixãodrift, gepassioneerdheid, hartstocht, passie - sentimentogevoel - complexocomplex - ambivalênciaambivalentie, dualisme, dualiteit, dubbelheid, tweeslachtigheid - apatia, langorapathie - anseio, apetite, desejo, pretensãobegeerte, verlangen, wens - sex, sexo, transageslachtsleven, seks, seksualiteit - alegria, prazeraardigheid, behagen, gein, genot, jeu, jolijt, jool, leut, leute, lol, lust, plezier, pret, schik, sjeu, vermaak, welbehagen - angústia, Dor - pang, stab, twinge (en) - afeiçãovoorkeur, zin - antipatia, aversãoafkeer, aversie, degoût, degôut, tegenzin, weerstand, weerzin - reconhecimentodank, dankbaarheid, erkentelijkheid - ingratidãoondank, ondankbaarheid - desinteresseluchthartigheid, onbezorgdheid, zorgeloosheid - cruzes, desonra, vergonhaaanfluiting, schaamte, schande - orgulho, soberbafierheid, hoogheid, trots - humildadenederigheid - admiração, espanto, surpresabevreemding, verbazing, verrassing, verwondering - devastation (en) - expectation, gut feeling (en) - desconsideraçãoachteloosheid, nonchalance - seriedade, solenidadeernst, gravitatie, zwaartekracht - sensibilidadehyperesthesie, overgevoeligheid, sensitiviteit - agitation (en) - calma, placidez, tranquilidaderust - bravura, valentiamoed, onverschrokkenheid, onvervaardheid - alegria, bem, bem-estar, felicidade, havereslevensgeluk, levenslust, levensvreugde, welbehagen - pesarverdriet - esperançahoop - desesperowat iemand tot wanhoop drijft - afecção, afeição, Afetividade, afeto, amor, apego, carinho, impressão moralaffectie, affektie, genegenheid - ânimo, humorbui, dispositie, geestesgesteldheid, humeur, luim, stemming - camaradagem, compaixão, pêsames, piedade, simpatiamedegevoel, medeleven, medelijden, sympathie, sympatie - coragem, entusiasmobegeestering, elan, enthousiasme, gloed, ijver, levendigheid, levenskracht, vuur - faintness (en) - afeição, afete, emoçãobewogenheid, emotie, gemoedsaandoening, gemoedsbeweging, getroffenheid, ontroering[Spéc.]

sentiraanvoelen, beleven, doorstaan, ervaren, gevoelen, gewaarworden, ondervinden, ontmoeten, toedragen, voelen[Dérivé]

aandoening (n.f.) • aandrang (n.m.) • aandrift (n.f.) • afeição (n.) • affect (n.) • affectie (n.) • emotie (n.) • gemoedsaandoening (n.f.) • gemoedsbeweging (n.f.) • geneigdheid (n.f.) • gevoel (n.) • gevoelen (n.) • inclinatie (n.) • neiging (n.f.) • senso (n.) • sentimento (n.m.)

-