Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.078s
factotum (en)[Domaine]
instance (en)[Domaine]
eruitzien, ogen, tonen, zien — parecer - lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan — doler, padecer de, sentir dolor, sufrir, sufrir de, tener dolor - goed gaan, goed staan, het goed doen — caer bien, estar bien, estar bueno, estar en plena forma, ir bien, sentar bien - padecer, sofrer (pt) - zich voelen — encontrarse, sentirse - blijven, uitblijven, wegblijven — mantenerse, quedarse - doorgaan - fonkelen, sprankelen — lucirse - epateren, in verwarring brengen, puzzelen, verbazen, verbijsteren, verwarren, verwonderen — asombrar, aturdir, confundir, dejar perplejo, desconcentrar, desconcertar, desorientar, embrollar, enredar, ofuscar, pasmar, turbar - plaatsen, zich bevinden - point (en) - behoefte, behoeven, disfunctioneren, hoeven, mankeren, nodig hebben, schelen, vereisen — hacer falta, necesitar, precisar, querer, requerir - compact, pack (en) - liggen, liggend, rusten — apoyar, apoyarse - cut (en) - enfadarse, indignarse, rabiar - rondhangen — ir de aquí para allá, merodear - aandoen, dunken, eruitzien, er uitzien, lijken, ogen, optreden, ruiken, schijnen, toelijken, toeschijnen, tonen, verschijnen, voorkomen, zien — aparecer, comparecer, parecer, parece ser que - blijken — parecer - danken, schuldig zijn — deber - aanbehoren, behoren tot, toebehoren, toebehoren aan, van, zijn van — pertenecer, pertenecer a, ser de, ser propiedad de - dekken — cubrir, llegar para - vertegenwoordigen - account (en) - cut across (en) - beginnen - beginnen - aanliggen, liggen, staan - definirse, delimitar, especificar - gaan — estar, ser - betekenisvol zijn, kloppen — tener sentido - bestaan, bestaan uit, gelijkstaan — componerse de, consistir en, constar de - blijken, leiden, resulteren, uitdraaien, uitlopen, uitmonden, uitpakken, uitvallen, vallen — demostrar, probar, resultar - estabelecer, explicar (pt) - achterblijven, overblijven, overschieten, resten, resteren - bijstaan, gereedstaan, klaarstaan, plakken — adherirse a, mantenerse fiel - echtbreken, fröbelen, knutselen, lanterfanten, leeglopen, lummelen, rondbanjeren, rondhangen, rondlummelen, rotzooien, slungelen, straatslijpen, treuzelen, vreemdgaan — correr por, dar vueltas, deambular, demorarse, entretenerse, haraganear, holgazanear, perder el tiempo, pulular, quedarse, rezagarse - bedragen, belopen, gelijkstaan met, komen op — ascender a, elevarse a, equivaler, hacer, ser, subir a, sumar, venir a ser lo mismo - belangrijk zijn, er iets toe doen, ertoe doen, er toe doen, er wel toe doen, gelden, iets kunnen schelen, iets uitmaken, meespelen, meespreken, relevant zijn, schelen, spelen, tellen, ter zake doen, uitmaken, van belang zijn, van betekenis zijn, verrekken, verrotten, wel kunnen schelen, wel uitmaken — contar, importar, importar a, ser de importancia, ser importante, ser relevante, tener importancia, tener relevancia - rate (en) - recht hebben op, toekomen, verdienen, waard zijn — ameritar, merecer, ser digno de, valer - lonen, renderen - shine (en) - fall (en) - afhangen van, berusten — depender, depender de - ten grondslag liggen aan — estar debajo de - stink (en) - tegengesteld zijn — apretar - representar (pt) - plaats hebben voor — tener cabida - bedragen, belopen, komen, maken, worden, zijn — valer - meten — medir - gonzen, gonzen van de activiteiten, roezemoezen, roezen — bullir, en actividad estar, zumbar - overvloedig aanwezig zijn, overvloedig zijn — abundar - afwijken, niet goed bekomen — no estar calificado, no estar preparado, sentar mal - aangapen, gapen — mirar boquiabierto - de neiging hebben, de neiging hebben om, de neiging hebben tot, plegen, tenderen, zwemen — tender a, tener tendencia a - go, run (en) - meespelen — constar, figurar - press (en) - razen, woeden — arrasar, bramar, desarollarse ferozmente, enfurecerse, hacer estragos - betreffen, samenhangen met, verband houden met, verbonden zijn met — con relación a, estar conectado con, estar relacionado, guardar relación con, interrelacionarse, relacionar con - bronstig zijn — estar en celo - stagnate (en) - stagneren — estancarse - handig zijn, van pas komen — ser útil, servir - estar agachado, estar de cócoras (pt) - hoodoo (en) - dreigen, ophanden zijn, op handen zijn, op komst zijn — amenazar, ser inminente - variëren — variar - aanblijven, blijven, overblijven — continuar, permanecer, quedar, quedarse, seguir - venderse - translate (en) - bijdraaien — dirigir - dirigirse, ir a, marchar - vergelijken — compararse, poderse comparar - komen, staan, vallen - encounter, run into (en) - gravitar (pt) - betalen, verdienen - diverge (en) - uitblinken — brillar, destacar, sobresalir - iridesce (en) - schuilen, schuilgaan - staan — alzar, estar de pie, levantar, poner de pie - hang (en) - bagunçar (pt) - gelegen komen, passen, staan, treffen, van pas komen, verhouden — llegar oportunamente, ser conveniente, ser oportuno, venir a propósito, venir bien, venir de primera - eindigen - passen, sluiten, zitten — caber, quedar, ser apropiado - blootstaan, openstaan, vaceren, vrijstaan - ontspannen - behoren, horen, ressorteren, vallen - behoren, betamen, horen, passen - afbuigen, buigen, kronkelen — hacer curva, serpentear, torcerse, zigzaguear - emburujarse, hacer un revoltillo, mezclar, mezclarse - beloven, toezeggen, voorspellen - aguantar, coger, llevar, soportar - lavarse, limpiarse - trekken — atraer, llevar - wassen — lavar, lavarse - balanceren - ser proceder de - act (en) - test (en) - seem (en) - voldoen aan — satisfacer - beat (en) - hold (en) - contain (en) - connect (en) - sell (en) - sell (en) - doden - make (en) - adornar, ornamentar, tornar belo (pt) - consist (en) - work (en) - lubricate (en) - breathe (en) - aparar (pt) - swing (en) - osculate (en) - retard (en) - transplant (en) - adherirse - bezwaar maken — objetar - stick (en) - recognize (en) - distribute (en) - put out (en) - behoren, behoren tot, deel uitmaken van, deel zijn van, horen, lid zijn van, ressorteren, thuishoren, thuishoren bij, toebehoren, toehoren, vallen, zijn — formar parte de, pertenecer a, ser miembro - versieren - suck (en) - count (en) - bake, broil (en) - drown, swim (en) - duizelen — dar vueltas - belong (en)[Spéc.]
bestaan (v.) • bevinden (v. trans.) • estar (v.) • ser (v.) • steken (v.) • uitmaken (v. trans.) • verkeren (v.) • vormen (v. trans.) • zijn (v.) • zitten (v. intr.)