Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.016s
arbeid, emplooi, werk - werkmier - creatie, schepping, werk, werkstuk - arbeider, arbeidskracht, kracht, loontrekker, tewerkgestelde, werker, werkkracht, werkmier, werknemer - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus[Dérivé]
duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen[Ant.]
doorlezen, doorlopen, doornemen, langslopen, overlopen - dollen, fröbelen, klieren, knoeien, knutselen, lappen, raggen, ravotten, robbedoezen, rondknoeien, sleutelen, stoeien, zemen - carpintejar (pt) - clerk (en) - page (en) - wait, waitress (en) - er tegenaan gaan, zich inzetten, zijn steentje bijdragen - campagne voeren, campagne voeren voor, verkiezingspropagandist - assisteren, bijstaan, gerug(ge)steund, geruggensteund, geruggesteund, gerugsteund, ruggensteunen, ruggesteunen, rugsteunen - beaver, beaver away (en) - doen aan, werken aan - ploeteren, zwoegen - bezighouden, bezig zijn, doen aan, doorbrengen, gaan studeren, liggen, lopen, occuperen, opgaan in, ophouden, passeren, staan, verdrijven, zich bezighouden met, zich ophouden met, zich overgeven aan, zich toeleggen op, zich toewijden aan, zich wijden aan, zitten - collaboreren, coöpereren, eensgezind handelen, heulen, kollaboreren, koöpereren, meedraaien, meewerken, samenwerken, zich aaneensluiten, zich verbinden met, zich verenen - zich vrijwillig aanbieden - zich specialiseren - minister (en) - hospiteren, interneren - aanvoeren - boondoggle (en) - beknibbelen - dienen - opereren - bichiri (ro) - hoeren, hoereren[Spéc.]
arbeid, emplooi, werk - werkmier - creatie, schepping, werk, werkstuk - arbeider, arbeidskracht, kracht, loontrekker, tewerkgestelde, werker, werkkracht, werkmier, werknemer - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus[Dérivé]
duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen[Ant.]
bezighouden (v.) • dienen (v.) • doen (v. trans.) • functioneren (v. intr.) • occuperen (v.) • opereren (v.) • ophouden (v. trans.) • werken (v.)
-