auftakeln — getuigd, optakelen, optuigen, tuigen - motorisieren — mechaniseren, motoriseren, motorizeren - fuse (en) - collar (en) - spur (en) - fin (en) - motorize (en) - motorize (en) - führen — in voorraad hebben - beslaan - turn out (en) - instrument (en) - einen Maulkorb anlegen — muilkorven - ausrüsten, ausstatten, einkleiden - appoint (en) - umrüsten - ausbessern, reparieren — herstellen, opnieuw uitrusten Z - bepantseren, versterken, wapenen - uitdossen, uitrusten, voorzien - wire (en) - shaft (en) - spar (en) - stave (en) - einkleiden — kleden - autoriseren, committeren, machtigen, mandateren, volmachtigen[Spéc.]

équipage (fr) - Ausrüstung[Nominalisation]

Bewaffnung, Rüstung, Waffenlieferung — bewapening, oorlogsmateriaal, wapenleverantie, wapenlevering - outfitting (en) - Einrichtung — inrichting - Anlagen, Apparatur, Ausrüstung, Ausstattung, Zubehör — apparatuur, equipage, gerei, inrichting, materiaal, outillage, toerusting, uitmonstering, uitrusting - bouwdoos, bouwpakket, gereedschap, uitzet - Kriegsmaterial, Militärmaterial — oorlogsmaterieel - Kluft — outfit, tenue - outfitter (en)[Dérivé]

ausrüsten (v. trans.) • ausstaffieren (v.) • ausstatten (v. trans.) • bestücken (v. trans.) • equiperen (v. trans.) • geoutilleerd (v.) • inrichten (v. trans.) • outilleren (v. trans.) • toebereiden (v.) • toerusten (v. trans.) • uitrusten (v. trans.) • uitrusting (n.f.) • verdediging (n.f.) • versehen mit (v. trans.) • verweer (n. neu.) • voorzien van (v.)