make - cut - feel - pass off — uitgeven - sound - come across - bloom, glow, radiate, shine — blaken, blozen, gloeien, gloren, glunderen, nagloeien, schijnen, stralen, vlammen - gleam, glint, glisten, glitter, shine, sparkle, twinkle — afstraling, fonkelen, glans, glanzen, glimmen, schijnen, schitteren, stralen - be blindingly obvious, catch the eye, jump, jump out, leap out, leap to the eye, stand out, stare in the face, stick out — afsteken, aftekenen, contrasteren, in het oog springen, opvallen, uitkomen, voor de hand liggen - lift, rear, rise — oplopen, verheffen, verrijzen - loom — opdoemen - feel[Spéc.]

look — look, uitzicht - air, aspect, expression, face, facial expression, look, -looking — blik, expressie, fysiognomie, fysionomie, gelaatsexpressie, gelaatsuitdrukking, gevoelsuitdrukking, gezicht, gezichtsuitdrukking, uitdrukking, uiting, uitziend, voorkomen - appearance, appearances, semblance — schijn, uiterlijke schijn - feel, feeling, flavor, flavour, look, smell, spirit, tone — accent, toon[Dérivé]

aandoen (v. trans.) • appear (v. intr.) • dunken (v. trans.) • eruitzien (v.) • er uitzien  • lijken (v.) • look (v. intr.) • look to (v.) • ogen (v.) • optreden (v.) • ruiken (v. intr.) • schijnen (v.) • seem (v.) • toelijken (v.) • toeschijnen (v.) • tonen (v. trans.) • verschijnen (v.) • voorkomen (v.) • zien (v.)