» 

dicionario analógico

catch, get (en) - twinge (en) - bijten, priemen, prikken, steken - kill (en)[Spéc.]

belabberd, beroerd, ellendig, lijdend, naar, niet lekker, ongesteld, onpasselijk, onwel, rot, slap, ziekelijk[Qui~]

sufferer (en)[PersonneQui~]

agonie, doodsangst, doodsstrijd, doodstrijd, lijden, pijniging - lijder, zieke - contusie, kneuswond, kneuzing, kwetsing, kwetsuur, laesie, letsel, trauma, verwonding - kwaad, leed, lijden, pijn, zeer - pijn, zeer - agonie, doodsangst, doodsstrijd, doodstrijd, hartenpijn, hartepijn, hartzeer, hevig lijden, kwelling, lijden, lijdensweg, martelgang, zieleleed, zielenleed, zielenpijn, zielepijn[Dérivé]

bezeren (v. trans.) • blesseren (v. trans.) • lijden (v. intr.) • lijden aan (v.) • lijden onder (v.) • pijn hebben (v. intr.) • te lijden hebben onder (v.)

-