assumir — op zich nemen, sjouwen, torsen, zeulen - carregar - carregar, transportar — dragen - bucket (en) - devolver — terugschieten, terugslaan, terugspelen - pipe in (en) - carregar - porter (en) - pack (en) - carregar, transportar — karren, sjouwen met - voar — vliegen - carregar, transportar, trazer — verplaatsen, vervoeren, vrachtverkeer, vrachtvervoer - sjorren, sjouwen, torsen, zeulen - chariot (en) - adquirir, conduzir, levar, tirar, tomar, transmitir, transportar, trazer — aandragen, brengen, maken, meebrengen, opnemen[Spéc.]

transferência, trânsito, transporte — transport, transportatie, vervoer - carregue, Carry trade, porte, posição vertical, trajetória de bola - Porta-aviões, transportador — vliegdekschip - carrier (en) - correia transportadora, esteira transportadora — band, bandtransporteur, lopende band, sorteerband, transportbaan, transportband - car transporter, transporter (en) - carreto, transportadora, transporte — beroepsvervoerder, transporteur, vervoerder, vervoersbedrijf - portador — drager, toonder[Dérivé]

carry (en) - carry (en)[Domaine]

aandragen (v. trans.) • carregar (v.) • dragen (v.) • meedragen (v.) • transportar (v.) • transporteren (v.) • vervoeren (v.)