prim, prim out, prim up (en) - cover, wrap up (en) - jacket (en) - vestirse - shirt (en) - kleden - vesture (en) - overclothe, overdress (en) - corset (en) - beslaan, schoeien — herrar - coat (en) - kostumeren, verkleden als — disfrazar de, disfrazarse - aankleden, bekleden, kleden — vestir, vestirse - kleden — aprobar, ponerse, vestirse en - underdress (en)[Spéc.]

ayudante de camerino[PersonneQui~]

ontkleden, ontmantelen, uitkleden, uittrekken, zich ontbloten, zich ontkleden, zich uitkleden — desmantelar, desmontar, desnudar, desnudarse, desvestir, desvestirse, quitarse la ropa[Défaire]

uso - omkleding, verkleden[Nominalisation]

habillable (fr)[QuiPeutEtre]

rhabiller (fr) - rhabiller (fr)[A Nouveau]

kledij, kleding, kleren — ropa, vestido, vestidos - ambtsgewaad, machtsinsignes, ornaat, ornamenten, regalia, rijksinsignes, tooi — adornos, arrequives, atavío, gala, galas, insignias - dos, dracht, gelegenheidskleding, gewei, i, klederdracht, kledij, uitdossing, uitmonstering, uniform — atavío, atuendo, traje, veste, vestido - beddegoed, beddengoed, goed, kledij, kleren, tenue, uitrusting — indumentaria, ropa, traje, vestimenta - gewaad, kledingstuk — prenda, prenda de vestir, vestido, vestidura[Dérivé]

aankleden, kleden, kleren aandoen, kleren aantrekken, zich aankleden, zich kleden — acicalarse, revestirse, vestir, vestirse[Domaine]

aankleden (v.) • acicalarse (v.) • ataviarse (v. intr.) • emperejilarse (v. intr.) • emperifollarse (v.) • endomingarse (v.) • kleden (v.) • revestir (v. trans.) • vestir (v. trans.)