Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.031s
pain; hurting; distress; misery; suffering; ache — kwaad; pijn; zeer; leed; lijden[ClasseHyper.]
symptom — symptoom, ziekteverschijnsel[Hyper.]
ache, be in pain, hurt, suffer — lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan - ail, pain, trouble — kwetsen, mankeren, schelen - anguish, distress, hurt, pain — afknijpen, bedroeven, blesseren, geselen, grieven, krenken, kwellen, kwetsen, martelen, pijn doen, pijnigen, plagen, steken, teisteren, tormenteren, verdriet doen, verdrieten - ache, hurt, suffer, suffer from — bezeren, blesseren, lijden, lijden aan, lijden onder, pijn hebben, te lijden hebben onder - ache, hurt, smart — afbranden, bijten, pijn doen, schrijnen, steken, zeer doen[Dérivé]
ache, aching — pijn, zeer - agony, anguish, death pangs, excruciation, suffering — agonie, doodsangst, doodsstrijd, doodstrijd, hartenpijn, hartepijn, hartzeer, hevig lijden, kwelling, lijden, lijdensweg, martelgang, zieleleed, zielenleed, zielenpijn, zielepijn - arthralgia - burn, burning - causalgia, thermalgia - colic, gripes, griping, intestinal colic — buikkramp, koliek, persing - chest pain - chiralgia - distress — leed, pijn - dysmenorrhea - glossalgia, glossodynia, lingual pain - growing pains - haemorrhoid, haemorrhoids, hemorrhoid, piles — aambei, aambeien - keratalgia - labor pain - mastalgia - melagra - meralgia - metralgia - myalgia, myodynia — spierpijn - nephralgia - neuralgia, neuralgy — neuralgie, zenuwpijn - odynophagia - orchidalgia - pang — pijnscheut, plotselinge pijn, scheut, steek - pang, sting — pijnscheut, scheut, steek - photalgia, photophobia - costalgia, pleuralgia, pleurodynia - podalgia - proctalgia - referred pain - renal colic - smart, smarting, smartness — scherpe pijn - sting, stinging - stitch — steek - rawness, soreness, tenderness - thermalgesia - throb - torment, torture — kwelling, torment, tortuur - ulalgia - urodynia[Spéc.]
ache, be in pain, hurt, suffer — lijden aan, opvreten, pijn hebben, vergaan - ail, pain, trouble — kwetsen, mankeren, schelen - anguish, distress, hurt, pain — afknijpen, bedroeven, blesseren, geselen, grieven, krenken, kwellen, kwetsen, martelen, pijn doen, pijnigen, plagen, steken, teisteren, tormenteren, verdriet doen, verdrieten - ache, hurt, smart — afbranden, bijten, pijn doen, schrijnen, steken, zeer doen[Dérivé]
ache (n.) • distress (n.) • hurting (n.) • kwaad (n. neu.) • leed (n. neu.) • lijden (n. neu.) • misery (n.) • pain (n.) • pijn (n.f.) • suffering (n.) • zeer (n.)
-