» 

dicionario analógico

conséquence finale (fr)[Classe]

fenómeno, fenômenofenomeen, manifestatie, verschijnsel[Hyper.]

deduzir de, proceder de, provir, provir de, resultar de, sairafkomstig zijn van, afleiden uit, het gevolg zijn van, komen, ontspruiten, resulteren uit, stammen, volgen uit, voortkomen, voortkomen uit, voortspruiten[CeQui~]

causar, fazer, ocasionar, produzir - efectuar, executar, fazer, realizarafleggen, doen, gebeuren, teweegbrengen, verrichten, zitten - acontecer, sucederaflopen, uitlopen - redundar, resultar, seguir, seguir-se, sobrevir, suceder, suceder aleiden, resulteren, uitdraaien, uitkomen, uitlopen, uitmonden, uitpakken, uitvallen, vallen, voortkomen, voortvloeien - achterlaten, nalaten - anexado, concomitante, consequente, conseqüente, decorrente, econsequente, lógico, resultanteconsequent, konsekwent[Dérivé]

materialisation, materialization, offspring (en) - aftereffect (en) - repercussão, rescaldo, resultadonapijn, nasleep, nawee, naweeën, reactie, staart - bandwagon effect (en) - brisance (en) - Efeito Borboleta - subprodutosafvalproduct, afvalprodukt, bijprodukt, bijverschijnsel, neveneffect, nevenprodukt - mudançaverandering - coattails effect (en) - Força de coriolis - mossa - efeito dominódomino-effect, sneeuwbaleffect, sneeuwbaleffekt - harvest (en) - efeito, impactoimpact, krachtige invloed - efeito, efeitos, influênciainvloed - domino-effect, domino-effekt, kettingreactie, kettingreaktie - offset, offsetdruk - produtoresultaat - placebo effect (en) - position effect (en) - repercussãorepercussie, terugslag, weerslag - produto, resultadoantwoord, beantwoording, resultaat - efeito secundário, efeito secundário (química)bijeffect, neveneffect, spin-off - spillover (en) - prolongements (fr)[Spéc.]

effective (en)[QuiCAuse]

causar, fazer, ocasionar, produzir - efectuar, executar, fazer, realizarafleggen, doen, gebeuren, teweegbrengen, verrichten, zitten - acontecer, sucederaflopen, uitlopen - redundar, resultar, seguir, seguir-se, sobrevir, suceder, suceder aleiden, resulteren, uitdraaien, uitkomen, uitlopen, uitmonden, uitpakken, uitvallen, vallen, voortkomen, voortvloeien - achterlaten, nalaten[Dérivé]

consequência (n.) • efeito (n.) • efeitos (n.) • effect (n. neu.) • gevolg (n.) • kracht (n.f.) • naspel (n. neu.) • nawerking (n.f.) • resultaat (n. neu.) • resultado (n.) • uitkomst (n.f.) • uitslag (n.m.) • uitvloeisel (n. neu.) • uitwerking (n.) • vervolg  • voortvloeisel (n.) • werking (n.f.) • werkzaamheid (n.f.)

-