marchante, marchante de arte — kunsthandelaar - baratador, cambista — kwanselaar - bibliopola - quesero — kaaskoper - frutero ambulante, verdulero - cuchillero — messenmaker - lencero, pañero, sedero — manufacturier - perista, receptador, receptora de cosas robadas, receptor de cosas robadas — heelster, heler - pescadera, pescadero — visboer, vishandelaar, visverkoper, visvrouw - tratante de caballos - ferretero — ijzerhandelaar, schroothandelaar - mercero - vendedor de semillas — zaadhandelaar - slopseller, slop-seller (en) - filatélico - distribuidor - diler, diler deviza (sr) - precupeţ (ro)[Spéc.]

comerciar, hacer negocios, negociar — dealen, handeldrijven, handel drijven, handelen, zaken doen - comerciar, comerciar en — doen, handel drijven, handelen, verhandelen - pregonar, vender de puerta en puerta, vender por las calles — colporteren, kolporteren, leuren, parlevinken, pushen, rondvertellen, uitventen, venten - dealership, franchise (en)[Dérivé]

comerciante (n.) • handelaar (n.m.) • handelaarster (n.f.) • handelsman (n.) • kleine zelfstandige (n.) • koopman (n.m.) • koopvaarder (n.) • koopvaardijschip (n.) • koopvrouw (n.f.) • mayorista (n.) • middenstander (n.m.) • middenstandster (n.f.) • negociante (n.) • neringdoende (n.) • tendera (n.f.) • tendero (n.m.) • tratante (n.) • winkelhouder (n.m.) • winkelhoudster (n.f.) • winkelier (n.m.) • winkelierster (n.f.)