landarbeider - bracero (en) - lavador — schoonmaker - diário, operário — daggelder, dagloner, dagloonster - grondwerker - afwasautomaat, afwasmachine, afwasser, bordenwasser, glazenspoeler, keukenhulp, vaatwasmachine, vaatwasser - peão — galeiboef, galeislaaf, grondwerker, infanteriesoldaat - gandy dancer (en) - coveiro — doodgraver, grafdelver - hewer (en) - operário - servente de pedreiro — opperman - cigana - mineira, mineiro — houwer, koempel, kompel, mijnwerker, mineur - almocreve, arrieiro — muilezeldrijver - assentador de trilhos — lijnwerker, raillegger, spoorlegger, spoorweglegger - carregador — drager, kruier - rail-splitter, splitter (en) - houtzager - section hand (en) - pulverizador — spuiter - empilhadora - schoorsteenbeklimmer, torenbeklimmer - descarregador, Estivador — bootwerker, dokwerker, havenarbeider, havenarbeidster, havenwerker, kaaiwerker, laadinrichting, stuwadoor, walwerker - fogueiro — stoker - lenhador — houtgraveur, houthakker, houtsnijder - bergingsbedrijf, bergingsmaatschappij, bergingsschip, jutter, kraanauto, kraanwagen, sleepauto, sleepwagen, sloop, sloopbedrijf, sloper, sloperij, slopersbedrijf, stranddief, strandjutter, takelauto, takelwagen - yardman (en) - cortador de carne, cutelo, machadinha, madeireiro, talhador — houthakker[Spéc.]

esforçar-se, penar — aansukkelen, ploeteren, voortsukkelen - esforçar-se, lidar, trabalhar — afbeulen, als arbeider werken, beulen, blokken, hengsten, pezen, ploegen, ploeteren, pompen, sappelen, sjouwen, sloven, vossen[Dérivé]

arbeider (n.) • handarbeider (n.m.) • handarbeidster (n.f.) • loonarbeider (n.) • obreiro (n.) • operário (n.) • Trabalhador (n.) • trabalhador manual (n.m.) • werkman (n.)