» 

dicionario analógico

humain (selon une détermination fonctionnelle, physique ou psychologique) : personne (fr)[Classe...]

(afreis; weggaan; vertrek; afscheid; vaarwel; het (weg)gaan; het gaan)(partida; saída)[termes liés]

person (en)[Domaine]

Human (en)[Domaine]

allochtoon, landverhuizer, medelander, migrant, seizoenarbeiderimigrante, migrante[Hyper.]

afscheid nemendar adeus, despedir-se, dizer adeus, partir[PersonneQui~]

ervandoor gaan, vertrekken, weggaanafastar-se, ausentar-se, ir andando, ir embora, ir-se embora, partir - afnokken, aftaaien, begeven, gaan, heengaan, moven, nokken, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, verwijderen, wegwezenir, partir, retirar-se - afreizen, aftrekken, gaan, opstappen, vertrekken, weggaanir-se embora, partir[Dérivé]