» 

dicionario analógico

acto de habla[Hyper.]

acceder a, aceptar, acordar, acordar/consentir, aprobar, consentir en, convenir en, estar de acuerdo acerca de, estar de acuerdo conaannemen, billijken, gaan met akkoord, instemmen met, toestemmen in - coincidir, de acuerdo con estar, de acuerdo estar, estar de acuerdo, estar de acuerdo acerca de, estar de acuerdo conaansluiten, accorderen, bijvallen, eens zijn met, fiatteren, goedkeuren, goedvinden, het eens zijn met, het eens zijn over, instemmen, meegaan met, onderschrijven, ondersteunen, overeenkomen, sanctioneren, schragen - acordar, avenirse, concordar, convenir, estar de acuerdo, llegar a un acuerdo, ponerse de acuerdohet eens worden[Dérivé]

desacuerdo, desavenencia, discrepanciacontroverse, geschil, meningsverschil, onenigheid, ruptuur, strubbeling, strubbelingen, woordenstrijd, woordenwisseling[Ant.]

accesión, anuencia, aprobación, asenso, asentimiento, beneplácito, conformidad, consenso, consentimiento, fíat, otorgamiento, sí, veniagoedkeuring, instemming, jawoord, toestemming - acordo, conformidade (pt) - acuerdo, ajuste, compromiso, conformidad, pactoaccoord, akkoord, overeenstemming - connivenciahet oogluikend toelaten - aprovação, assentimento (pt) - abonnement, inschrijving, intekening, subscriptie - confirmación, convalidación, homologación, ratificación, revalidación, validaciónbekrachtiging, bevestiging, confirmatie, ratificatie, vorming - armonía, concierto, concordancia, concordiaharmonie - aantekening, bevestiging - concessão (pt)[Spéc.]

acceder a, aceptar, acordar, acordar/consentir, aprobar, consentir en, convenir en, estar de acuerdo acerca de, estar de acuerdo conaannemen, billijken, gaan met akkoord, instemmen met, toestemmen in - coincidir, de acuerdo con estar, de acuerdo estar, estar de acuerdo, estar de acuerdo acerca de, estar de acuerdo conaansluiten, accorderen, bijvallen, eens zijn met, fiatteren, goedkeuren, goedvinden, het eens zijn met, het eens zijn over, instemmen, meegaan met, onderschrijven, ondersteunen, overeenkomen, sanctioneren, schragen - acordar, avenirse, concordar, convenir, estar de acuerdo, llegar a un acuerdo, ponerse de acuerdohet eens worden[Dérivé]

desacuerdo, desavenencia, discrepanciacontroverse, geschil, meningsverschil, onenigheid, ruptuur, strubbeling, strubbelingen, woordenstrijd, woordenwisseling[Ant.]

overeenstemming (n.f.)

-