Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.016s
dispersion, distribution[Hyper.]
colporter, crier sur les toits, délivrer, répandre, répandre une information — aan de grote klok hangen, bekendmaken, circuleren, in omloop brengen, lanceren, pousseren, rondgaan, rondstrooien, rondvertellen, rondzaaien, rondzeggen, uitdragen, van de daken schreeuwen, verbreiden, verspreiden - circuler, répandre — in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren - éparpiller — bedruipen, bedruppelen, bedruppen, strooien, uiteengaan, uiteenjagen, verstrooien - faire courir, répandre, se propager, se répandre — smeren, spreiden, uitsmeren, uitspreiden, uitstrijken, uitwrijven, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven - propager, répandre — om zich heen grijpen, verspreid worden, voortwoekeren, zich uitbreiden, zich verbreiden, zich verspreiden - disperser, dissiper, égailler, éparpiller — oplossen, uiteengaan, zich verspreiden - disperser — uiteendrijven, uiteengaan, uiteenslaan - déployer — oplossen, rondstrooien, verspreiden - répandre — strooien, uiteenstuiven, verspreiden, verstuiven - étaler, étendre, proliférer — smeren, verbreiden, verspreiden[Dérivé]
diffusion[Spéc.]
colporter, crier sur les toits, délivrer, répandre, répandre une information — aan de grote klok hangen, bekendmaken, circuleren, in omloop brengen, lanceren, pousseren, rondgaan, rondstrooien, rondvertellen, rondzaaien, rondzeggen, uitdragen, van de daken schreeuwen, verbreiden, verspreiden - circuler, répandre — in omloop komen, uitlekken, voortwoekeren - éparpiller — bedruipen, bedruppelen, bedruppen, strooien, uiteengaan, uiteenjagen, verstrooien - faire courir, répandre, se propager, se répandre — smeren, spreiden, uitsmeren, uitspreiden, uitstrijken, uitwrijven, verdelen, verspreiden, verstrijken, voortwoekeren, wrijven - propager, répandre — om zich heen grijpen, verspreid worden, voortwoekeren, zich uitbreiden, zich verbreiden, zich verspreiden - disperser, dissiper, égailler, éparpiller — oplossen, uiteengaan, zich verspreiden - disperser — uiteendrijven, uiteengaan, uiteenslaan - déployer — oplossen, rondstrooien, verspreiden - répandre — strooien, uiteenstuiven, verspreiden, verstuiven - étaler, étendre, proliférer — smeren, verbreiden, verspreiden[Dérivé]
diffusion (n.f.) • propagation (n.f.) • verspreiding (n.)
-