carácter, fibra, personalidade — aard, complexie, geaardheid, gestel, inborst, karakter, karaktersterkte, natuur, wezen - índole, natureza — aard, complexie, geaardheid, gestel, inborst, karakter, natuur, wezen - compulsividade - emotividade — emotionaliteit - emotionlessness, unemotionality (en) - actividade — werkzaamheid - inércia — inactiviteit, inertie, passivisme, passiviteit, traagheid - seriedade — ernst, oprechtheid - coisa vã, frivolidade — frivoliteit, wuftheid - mededeelzaamheid - pausa, silêncio — geslotenheid, onmededeelzaamheid, stilheid, stilte, stilzwijgen, stilzwijgendheid, zwijgzaamheid - thoughtfulness (en) - descuido, irreflexão — gedachteloosheid, ondoordachtheid, onnadenkendheid - attentiveness (en) - inattentiveness (en) - Masculinidade - feminidade, feminilidade — vrouwelijkheid - confiabilidade, confiança, fé, lealdade — betrouwbaarheid, degelijkheid, soliditeit - onbetrouwbaarheid - individualidade, individualismo, personalidade — individualisme - avareza, cobiça, parcimónia, sovinice — gierig, gierigheid, hebzucht, krenterigheid, vrekkigheid - egocentrismo, egoísmo, interesse pessoal — baatzucht, berekening, egoa asme, egocentrisme, egoïsme, egotisme, eigenbaat, eigenbelang, zelfzucht - energia, pulsão — drift, voortvarendheid - decisão, firmeza, resolução — beslistheid, beslotenheid, vastberadenheid, voortvarendheid - irresoluteness, irresolution (en) - disciplina — discipline, zelftucht - indisciplina — ongedisciplineerdheid, tuchteloosheid - auto-estima, orgulho — trots - humildade — nederigheid - sagacidade, sensatez — wijsheid - bobeira, loucura — dwaasheid - judgement, judgment, perspicacity, sound judgement, sound judgment (en) - responsabilidade — verantwoordelijkheid - desconfiam, desconfiança — wantrouwen - asseio, impecabilidade, limpeza — netheid, zindelijkheid - uncleanliness (en) - comportamento, conduta, maneira, procedimento — gedrag, gedraging, gedragingen, Gedragswijze, optreden, procesvoering - flexibility, tractability, tractableness (en) - intratabilidade — onhandelbaarheid - ruralism, rurality (en) - insegurança, vergonha — bedeesdheid, bleuheid, bloheid, confusie, geremdheid, schroomvalligheid, schuchterheid, schuwheid, timiditeit, verlegenheid, verwarring - Altruismo, altruísmo — altruïsme, onzelfzuchtigheid - vaidade — ijdelheid, ijdeltuiterij[Spéc.]

aandrang (n.m.) • aandrift (n.f.) • feição (n.f.) • geneigdheid (n.f.) • inclinatie (n.) • karaktereigenschap (n.f.) • karaktertrek (n.m.) • neiging (n.f.) • peculiaridade (n.) • traço (n.) • wezenstrek (n.m.)