Conteùdo de sensagent
Últimas investigações no dicionário :
calculado em 0.0s
fragile (chose) (fr)[Classe]
begeven, bezwijken, breken, kapotgaan, sneuvelen, stukgaan, uit elkaar vallen — desfazer-se, dividir, partir, quebrar, romper, separar - breken, doorbreken, kraken — quebrar, romper - afslaan, bezwijken, blijven steken, defect raken, falen, het begeven, het laten afweten, het opgeven, kapotgaan, stranden, stukgaan, uitfloepen, vastlopen, weigeren — avariar-se, emperrar, falhar, ir-se abaixo, partir, quebrar - afbreken — partir, quebrar - breken, rafelen, slijten, sneuvelen, uitlopen, uitslijten — puir - afbreken, breken — arruinar, destruir, quebrar - break, break up (en) - breekbaarheid, fragiliteit, kwetsbaarheid — fragilidade - breakableness (en)[Dérivé]
fijn, teer, verfijnd — delicado[Analogie]
breakableness (en) - break, break up (en) - afbreken — partir, quebrar - afbreken, breken — arruinar, destruir, quebrar - breken, rafelen, slijten, sneuvelen, uitlopen, uitslijten — puir - afbreken, afknappen, barsten, bersten, in stukken vallen, kapotgaan, kapotvallen, kloven, overslaan, splijten, stukgaan, stukvallen — partir-se, quebrar-se - breken, doorbreken, kraken — quebrar, romper - afslaan, bezwijken, blijven steken, defect raken, falen, het begeven, het laten afweten, het opgeven, kapotgaan, stranden, stukgaan, uitfloepen, vastlopen, weigeren — avariar-se, emperrar, falhar, ir-se abaixo, partir, quebrar - begeven, bezwijken, breken, kapotgaan, sneuvelen, stukgaan, uit elkaar vallen — desfazer-se, dividir, partir, quebrar, romper, separar - breekbaarheid, fragiliteit, kwetsbaarheid — fragilidade[Dérivé]
broos — frágil , quebradiça, quebradiço - kruimelig — desmoronado, friável - breekbaar, broos, fragiel, gevoelig — delicado, frágil, quebradiço - breekbaar, bros — frangível - splintery (en) - short (en)[Similaire]
onbreekbaar — inquebrável[Ant.]
breekbaar (adj.) • broos (adj.) • quebradiço (adj.) • quebrável (adj.)
-