» 

dicionario analógico

qui n'est pas favorable[Classe]

d'une façon défavorable[Classe]

chose défavorable[Thème]

danger(in gevaar brengen; bedreigen; aan gevaar blootstellen), (nood; gevaar; perikel; perikelen; risico; risico van gevaar), (in gevaar brengen; bedreigen; aan gevaar blootstellen)[Thème]

difficulté(hachelijk; moeilijk; zwaar; lastig; bezwaarlijk), (moeilijkheid; moeite; moeilijkheden)[Thème]

douleur et souffrance(kwaad; pijn; zeer; leed; lijden), (lijdend), (gevoelloosheid voor pijn; analgesie; analgie; gevoelloosheid; ongevoeligheid)[Thème]

malheur[Thème]

inévitable[Thème]

perdre quelque chose(kwijt; verloren)[Thème]

mal(schuldig)[Thème]

échouer (ne pas réussir)[Thème]

défaut(doodzonde), (fout; defekt; mankement; tekortkoming; gebrek; slechte eigenschap; euvel; defect), (gebrekkigheid; onvolkomenheid; onafheid; onvoltooidheid)[Thème]

aversion, haine pour qqch ou qqn(aanval), (gruwel; afschuw; aversie; afkeer; walging; afgrijzen)[Thème]

enfer(verdoemenis; vagevuur)[Thème]

déplaire[Thème]

sale(walging; afgrijzen), (onzindelijkheid; smeerboel; viesheid; viezigheid; vuilheid; vuiligheid; smerigheid), (besmetten; bevuilen; vuilmaken; bekladden; vuil maken)[Thème]

faute(schuldig)[Thème]

tristesse(verdrieten; bedroeven; smarten; treurig maken), (saaiheid; monotonie)[Thème]

tromper(bedriegerij; arglistigheid; bedrog; streek; trucage), (bedrieger; bedriegster; fraudeur; kroonpretendent; troonpretendent; flessentrekker; kwartjesvinder; nepper; oplichter), (wijsmaken; voorwenden; veinzen; pretenderen; voorgeven; doen alsof; overdrijven)[Thème]

mauvaise réputation[Thème]

fatalisme et résignation(lot; fataliteit; noodlottigheid), (fatalisme)[Thème]

mauvaise odeur(pestilentie; stank; scheikundeleraar)[Thème]

chose défavorable par excès, abondance(overdadig; excessief; buitensporig)[Thème]

mauvais temps[Thème]

décourager(moedeloosheid; demotivatie; demotivering; ontmoediging; demoralisatie; mismoedigheid; verslagenheid)[Thème]

ridicule[Thème]

négligent[Thème]

chose défavorable par insuffisance[Thème]

mal habillé[Thème]

malchance(tegenspoed; pech)[Thème]

brut, sans finesse[Thème]

ne pas convenir[Thème]

désavantage(minpunt; nadeel; ongunstigheid; onvoordeligheid)[Thème]

résultat négatif, perte d'une entreprise[Thème]

moins bien[Thème]

qui (s')est développé en petite diversité(défav.)[Thème]

défavorable[Caract.]

-