» 

dicionario analógico

platdrukken; verbrijzelen; stukslaan; pureren; prakken; fijnmaken; kinkelen; stukbrekentriturar; amassar; arruinar; romper[Classe]

infecteren; infektereninfectar[Classe]

gâter quelque chose (fr)[Classe]

abîmer par usure (fr)[Classe]

rendre pollué (fr)[Classe]

nuire (à qqn), nuire grandement à (qqch ou qqn) La décision du tribunal a porté un coup dur aux anciennes lois sur la ségrégation (fr)[Classe]

brûler, altérer ou détruire par le feu (fr)[Classe]

mettre qqch en mauvais état (fr)[Classe]

altérer les qualités de qqch (fr)[Classe]

détruire totalement (fr)[Classe]

détériorer, casser qqch (fr)[Classe]

se détruire, détruire soi-même (fr)[Classe]

faire devenir un travail en mauvais état (fr)[Classe]

aantasten, mijnen leggen, ondergraven, ondermijnenminar, sapar - besmeuren, bevuilen, bezoedelensujar - détraquer (fr) - corrumperen, verwordencorromper - schade aanrichten, schade veroorzakenestragar - zweren - faire violence (fr) - bigorner (fr) - zware schade berokkenen aan - scour (en) - frost (en) - bezeren, kwetsen, verwondenferir, lesar, magoar, vulnerar[Classe]

altérer (fr) - aantasten, benadelen, beschadigen, blutsen, breken, butsen, deuken, doorbreken, duperen, havenen, indeuken, nadeel toebrengen, schade berokkenen aan, schaden, schade toebrengen, schenden, slecht zijn vooravariar, danificar, deteriorar, estragar, prejudicar - schadendeteriorar, diminuir, enfraquecer, prejudicar, tornar pior[Gén.]

-