» 

dicionario analógico

descoordenação; incoordenação[Classe]

état embrouillé (fr)[Classe]

état affectif ou pathologique pénible (fr)[Classe]

desobedência; desobediência; insubordinaçãoongehoorzaamheid[Classe]

irrégularité (fr)[Classe]

désorganisation (fr)[Classe]

chose désordonnée (fr)[Classe]

désordre dans l'apparence (fr)[Classe]

désordre social (fr)[Classe]

incoerênciainkoherentie - actividade, agitação, empurrão, freneticidadebombarie, gedoe, gedruis, geduvel, geweld, heisa, hektiek, omhaal, omslag, ophef, poeha, poespas, poppenkast, rumoer, rumoerigheid, soesa, stampei, stennes, stennis, tamtam, tumult - bagunça, caosaugiasstal, beestenbende, beestenboel, bende, chaos, janboel, kankerzooi, keet, klerezooi, pan, prulleboel, prullenboel, puinhoop, rommel, rommelzooi, rotzooi, soepzootje, teringzooi, troep, wanorde, warboel, zooi, zootje, zwijneboel, zwijnekeet, zwijnenboel, zwijnenkeet, zwijnenpan, zwijnenstal, zwijnepan, zwijnestal, zwijnezooi - complicação, ramificaçãocomplicatie, komplikatie, verwikkeling - ommekeer - disunity (en) - dificuldade, preocupação, problemaellende, last, moeilijkheid, narigheid, onaangenaamheden, rottigheid, sores, trammelant, zorg - turbulênciaonstuimigheid, stormachtigheid - desequilíbrio, instabilidadeinstabiliteit, onevenwichtigheid, onvastheid - inorganisation (fr) - déchronologie (fr) - diaphonie (fr) - brouillement (fr) - rotzooi, zooi[Spéc.]

desordem, desorganizaçãoontreddering, verwarring, wanorde[Gén.]

-