verdeeldheid — desacordo[Caract.]

strijd; veldslag; gevecht; bestrijding; aanvaring; botsing; collisie; conflict; conflictsituatie; confrontatie; kamp; treffen; actie; worsteling; handgemeen; kloppartij; knokpartij; vechtpartij; opstootje; stoeipartij; schermutseling; konflikt — combate; batalha; ação; luta por; contratação; compromisso; conflito; disputa; briga amigável; briga; luta[Caract.]

renoncer à (engagements, croyances, promesses) (fr)[Caract.]

subtiliteit; spitsvondigheid — subtilidade[Caract.]

contradiction (en)[Caract.]

obstacle (fr)[Caract.]

action de se séparer d'une communauté (fr)[Caract.]

agitation sociale (fr)[Caract.]

lien qui entrave (fr)[Caract.]

opposition, compétition entre personnes (fr)[Caract.]

différence évidente entre choses opposées (fr)[Caract.]

caractère d'une chose difficile (fr)[Caract.]

dwaalleer, heresie, heterodoxie, ketterij — heresia, heterodoxia[ClasseParExt.]

antagonisme (fr) - tension (fr) - transtorno - défiance (fr) - achoppement (fr) - hostiliteit, vijandigheid, vijandschap — antagonismo - barrière, beletsel, bezwaar, drempel, handicap, hindernis, hinderpaal, hobbel, impediment, obstakel, rem, struikelblok, struikelsteen, verhindering — dificuldade, dissuasor, impedimento, obstáculo - tegenstellend — adversativo - mauvaise volonté (fr) - discordance (fr) - antiphrasis (en) - antítese - heurt (fr) - antonimie, antonymie - piket, poster, stakingspost — piquete - bipolarisation (fr) - counter-example (en) - duel, tweegevecht, tweekamp — desafio, duelo - opposition (fr) - oposição - rejet (fr) - phénomène de rejet (fr) - oppositiepartij - schakelelement, weerstand, weerstandje — resistência - afkeer, aversie, balorigheid, degoût, degôut, onwil, onwilligheid, tegenzin, weerstand, weerzin — aversão, hesitação[Caract.]